1 September 1894. 323 De heer Reigersman zegt dat men lang en breed kan spreken, maar dat het vaststaat, dat De Boode reeds lang het recht heeft gehad te overbouwen en de Raad hem dat recht niet mag onthouden. Daarom wenscht spre ker in het midden te laten, wie eigenaar is van de gang en opnieuw zijn voorstel te handhaven. De heer Sassen verklaart zich met dat voorstel niet te kunnen vereenigen en geeft de voorkeur aan dat van burgemeester en wethouders. Op het eerstgenoemde kan bezwaarlijk worden ingegaan, want zou de eigenaar van den voorliggenden grond zich opdoen om dien te koopen dan zou reeds inbreuk op dien koop hebben plaats gehad. De heer Reigersman spreekt over het ontnemen aan De Boode van een recht, maar, naar sprekers inzien, ten onrechte, daar het bestaande recht in niets geschonden wordt. Alsnu leest de voorzitter het volgend door den heer Reigersman ingediende schriftelijk voorstel: sAan den verzoeker de strook grond gelegen vóór de sgang, deel uitmakende van het kadastrale perceel, sectie »A, n°. 1931, niet te verkoopen, maar hem het recht te sgeven bedoelde strook grond te overbouwen en de ver ssnijding van den schutsmuur van den overbouw op den «gemeentegrond daar te stellen De heer Mathon vindt het voorstel totaal onaannemelijk en vraagt, of de Raad de bevoegdheid heeft recht te geven tot overbouwing. Z. i. kan alleen de vraag geldenof de grond zal verkocht worden of niet. De heer Reigersman meent dat de Raad over gemeente eigendom beschikken kan. De voorzitter doet opmerken, dat de versnijding moet gebeuren met het bezwaar van een nog te maken muur, zoodat de eventueel latere verkoop met servituut zou moeten plaats hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 323