360
20 October 1894.
De heer Van Dam zegt, dat indertijd de grond lei-
plaatse aan Luijicx voor ƒ2.per centiare verkocht is
en vraagt waarom nu Simons meer moet betalen?
De voorzitter zegt, dat de waarde van den grond niet
gelijk staat. Simons heeft meer gevelvlakte en komt meer
aan de straat.
De heer Van Dam herneemt, dat het hem niet billijk
voorkomt den eenen ingezeten meer te laten betalen
dan den ander.
De heer Lijdsman bevestigt het gesprokene door den
voorzitter. Hier zegt sprekergeldt het gevelbreedte;
daar was het diepte. Bovendien kan Simons aan de
straat komen met zijn pand.
De heer Heijlaerts acht den maatstaf onrechtvaardig.
De besproken gronddie éénzelfde stuk grond uitmaakt
heeft voor niemand waarde dan voor Simons.
De voorzitter doet opmerken, dat de belanghebbende
zich met de koopsom, berekend op ongeveer f2,60 per
centiaretevreden gesteld heeft.
Is die som geboden of gevraagd vraagt de heer
Reigersman.
Gevraagd antwoordt de voorzitter.
In dat geval verklaart de heer Reigersman de ziens
wijze te deelen van den heer Van Dam.
De heer Vreede vereenigt zich mede met die zienswijze.
De heer Rombouts meentdat niet voorbij mag gezien
wordendat nu meer dan in het vroegere geval de grond
aan de straat uitkomt. Vanzelf spruit daaruit voort
zegt spreker dat de nu te verkoopen grond meer
waarde heeft.
De heer Van Dam houdt zijne vooromschreven meening
staandeer op wijzendedat de grond voor niemand