374
20 October 4894.
De heer Van Dongen kan zich wel met het gevoelen
van den heer Heijlaerts vereenigen. Ten sterkste wenscht
spreker de pogingen te steunen om verbetering te ver
krijgen in een toestand, evenzeer drukkend voor den ge-
heelen landbouwenden stand als in het algemeen voor de
landgenootendie zoo groote kapitalen naar buiten moeten
zien gaan.
De voorzitter doet den heer Van Dongen opmerken,
dat de heer Heijlaerts het geven van adhaesie in het
midden heeft gelaten.
De heer Van Dongen wil dit wel erkennen, maar zegt
dat het zijne bedoeling was om het rapport te verzenden
aan de provinciale maatschappij van landbouw.
Dit laatste acht de voorzitter niet wel mogelijk, als
makende het advies van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken een onderwerp van behandeling uit.
Maar is het zich onthouden van het verleenen van
adhaesie vraagt de heer Scheltus ook niet een
standpunt
Bij niet-adhaesie meent de voorzitter blijft de
zaak gelijk ze is.
Den heer Van Dam komt de aangenomen houding wel
eenigszins zonderling voor. Eerst heeft de Raad zegt
spreker de adressen om advies gezonden aan de Kamer
van Koophandel en Fabrieken en nu zou men nog meenen
dat door het renvoieeren van dat advies implicite wordt
uitgemaakt, dat de Raad tot oordeelen bevoegd is.
De voorzitter meent dat niet de quaestie van compe
tentie in het spel is. Enkel zegt spreker moet
uitgemaakt worden, of de Raad al of niet adhaesie zal
verleenen.
Wanneer over de zaak gestemd wordt zegt de heer
Van Dam dan is daardoor tevens de quaestie van
competentie uitgemaakt.