392 17 November 1894. te worden betaald, in welk geval de werkbazen en werk gevers zonder twijfel dat voorbeeld zouden volgen. De voorzitter zegt, dat bedoeld adres ter visie van de leden heeft gelegen en de strekking daarvan inmiddels door burgemeester en wethouders overwogen is. Als prae-advies wil hij gaarne hunne meening doen kennen. In het adres gaat de voorzitter voort verzoeken adressanten een loon van 16 cent per uur voor een bekwaam werkman. Maar wie zal over de specifieke bekwaamheid van den werkman oordeelen De eene toch is bekwaam of meer bekwaam in dit onderdeel van het vakde ander in dat. Zonder nu over het bedrag van het loon in beschouwingen te treden, dringt zich de belangrijke vraag op den voor grond, of het de roeping der overheid is (gemeente of staat) zich in te laten met de regeling van arbeidsloonen en eene zorg op zich te nemenwaarvan noch de omvang noch de al of niet gunstige uitkomsten kunnen overzien worden. Wordt eene schrede op dien weg gezet, dan begint men met de timmerliedenmaar dadelijk zullen volgen metselaars smedenloodgietersverversenz. Zijn er bepalingen op het minimumloon vastgesteld dan komt onmiddellijk de eisch om ook den maximum arbeids tijd te regelen. En hoewel niemand ontkennen zal dat het tot de roeping van den staat behoortminderjarigen en hulpbehoevenden te beschermenen. het nut van de arbeidsregeling voor jongens, meisjes en vrouwen in de groote nijverheidsstreken erkend wordt, rijst echter de vraag, of de wetgever den meerderjarigen Nederlander, die gaarne voor zich en zijn gezin arbeiden wildaarin verhinderen mag door zijn arbeidstijd te beperken Niet gaarne zou spreker in bevestigenden zin op die vraag antwoorden. In de zitting van de tweede kamer van eergisteren herinnert de voorzitter is door den heer Gerritsen eene motie van gelijke strekking ingediend, doch deze zal eerst bij de begrooting van waterstaat, handel en nijverheid behandeld worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 392