'26 November 1894. Antwoord. Bij de behandeling van de gemeente-begrootingdienst 1893, is het onderwerp nauwgezet overwogen en heeft de Raad alstoen besloten tot de heffing van de nu weder voorgedragen 55 opcenten. Burgemeester en wethouders kunnen niet aanbevelen op dat besluit terug te komen, eerstens omdat zij het niet wenschelijk achtenvooral niet in belastingzaken eene pas gemaakte regeling te niet te doen, en tweedens omdat nieuwe gezichtspunten niet geopend zijn. Wordt goedgekeurd. Volgnummer 6, hoofdstuk II, artikel 1. Hoofdelijke omslag. De verhooging van den hoofdelijken omslag werd in eene der sectiën als onvermijdelijk erkend. Intusschen hadden enkele leden gaarne gezien dat thans, nu de hoof delijke omslag toch moest verhoogd worden, die verhooging ietwat ruimer ware genomenten einde daaruit dan tevens te vinden de circa 41,000.die als opcenten op het personeeel worden geheven. Die leden bleven het onbillijk noemen dat deze ƒ41,000.uitsluitend door een deel der ingezetenen worden gedragen. Het beginsel door die leden uitgedrukt ontmoette geene tegenspraak, doch op utiliteits- gronden meenden andere leden aan de heffing van opcenten op het personeel de voorkeur te moeten geven boven eene te aanzienlijke verhooging van den hoofdelijken omslag. In eene andere afdeeling werd door een lid als zijne meening kenbaar gemaakt, dat het onbillijk en verkeerd is dat officieren en ambtenaren, die Breda als garnizoen of standplaats hebben gekregen en desniettegenstaande toch builen de gemeente gaan wonen, niet in den hoofde lijken omslag betalen. Hij zou wenschen dat die personen ambtshalve werden aangeslagen. Andere leden betreurden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 400