26 November 1894. 409 De heer Bloemarts deelt volkomen het gevoelen van den heer Verschraage. Z. i. kan op den post worden teruggekomenwanneer later vergoeding zou noodig blijken. De heer Reigersman acht het juist gezien van den wetgever om het toekennen van presentiegeld vrij te laten. Er zouden gemeenten kunnen zijn, waar men zonder vergoeding geen leden kon krijgen en nu ook kan de werkman daarvan genieten. Maar zoolang de Bredasche gemeenteraad samengesteld is als nu, acht spreker het in strijd met de waardigheid van dien Raad presentiegeld te genieten. Komt later de werkman er zitting in nemen, dan kan men zijn vergoeding regelen zooals men wil. De heer Heijlaerts zegt als oudste lid van den Raad reeds veel meè doorleefd te hebben, 't Is een feit zegt spreker dat vóór er presentiegeld genoten werd, veel tijds de zittingen onvoltalligniet vbeschlussfahigwaren. Daarbij meent sprekerdat niet uit het oog mag verloren worden, dat de raadsleden, juist omdat zij raadsleden zijn, op vele lijsten hebben in te teekenen, wat hem jaarlijks meer dan het dubbele kost dan de som die hij aan presen tiegeld ontvangt, De heer Nelissen meent nogmaals te mogen doen opmerkendat niemand verplicht is het geld aan te nemen. Men kan het vrijelijk weigeren zegt spreker. Vervolgens brengt de voorzitter het voorstel van den heer Reigersman in stemming, waarvan de uitslag is dat het verworpen wordt met 14 tegen 5 stemmen. Vóór waren de heerenReigersman Verschraage Vreede, Bloemarts en Sassen. Tegen de heeren Van Dongen, Teyciiiné, IngenHousz, Rombouts, Oukoop, Van Aken, Heijlaerts, Van Dam, Sciieltus, Lijdsman, Nelissen, Mathon, Van Hal en de voorzitter.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 409