26 November 1894. Antwoord. De betrekking van stadsuurwerkmaker was vroeger met die van klokkenist vereenigd. Beide betrekkingen leverden toen samen 500 op, van welke som eene uitgave van f 130, die Verhagen thans doen moet voor het opwinden van het uurwerk in den grooten toren, niet zoo zwaar gevoeld werd als van enkel f 200. De verschillende opiniën in de sectiën uitgesproken, heb ben burgemeester en wethouders overwogen en als resultaat daarvan hebben zij de eer den Raad voor te stellen de wedde van den stads-uurwerkmaker met f 50 per jaar te verhoogen. De heer Bloemarts kan zich met de alhier besproken verhooging van wedde niet vereenigen. Het blijkt niet zegt spreker dat de werkzaamheden in die mate zijn toegenomen, dat daardoor het toekennen eener hoogere bezoldiging gewettigd is. In den regel wordt veel moeite gedaan om benoemd te worden en als men de betrekking heeft komt men om hoogere bezoldiging, 't Krijgt den schijn alsof daarop gespeculeerd wordt. De heer Oukoop meent dat hier een exceptioneel geval aanwezig is en wijst op den vroegeren toestand toen de betrekking met die van klokkenist vereenigd was. 't Werk is den titularis tegengevallen. Steeds moet hij den toren beklimmenterwijl hij ook meermalen zich naar 't spoor station moet begeven. De heer Bloemarts had wel gewenscht dat dit ware opgenomen in de memorie van antwoord. De man schijnt alzoo niet precies bekend geweest te zijn met hetgeen hij te doen had. Om die reden wil spreker dan ook wel terugkomen op zijne eerste opinie. De voorzitter twijfelt niet, of de titularis is bekend ge weest met de werkzaamheden aan het ambt verbonden maar acht desniettegenstaande de verhooging billijk.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 415