418 26 November 1894. Eindelijk zij opgemerkt dat het nominatief personeel der gemeentewerken en de salarissen van die titularissen mer kelijk beneden die van andere gemeenten van gelijke be volking en gelijken rang blijven. Burgemeester en wethouders blijven dan ook van ge voelen dat de voorgedragen verhooging van wedde of toe lage alleszins billijk te achten is. Wat betreft het aanstellen van een tijdelijken opzichter, daarmede wordt beoogd om in het reeds bestaande te kort van personeel voor de gewone werkzaamheden te voorzien, terwijl voor een goed deel zal worden voorkomen, dat voor in uitvoering komende werken (hoofdstuk III, art. 6) telkens personeel in dienst behoeft gesteld te worden. De voorzitter zegt dat er niet ééne gemeente is als Bredaalwaar zoo weinig personeel aan de gemeentewerken verbonden is. In 's-Bosch is het personeel dubbel van hier. De heer Bloemarts zegt straks reeds met een enkel woord zijn gevoelen omtrent het verhoogen van wedden te hebben doen kennen, 't Raakt hier werkelijk eene beginselquaestie. Vroeger had de opzichter 600, nu heeft hij f 1000. Zouden burgemeester en wethouders verklaren dat hij overwerk verricht, dan zou de gemeente zedelijk verplicht zijn hem daarvoor vergoeding te geven. Maar niet enkel voor gewoon veel werk is de verhooging gerechtvaardigd. Burgemeester en wethouders hebben hart voor hun ambtenaren, gelijk de Raad dat ook heeft voor een zoo verdienstelijk man als De Wolf, maar het voor beeld van den een zal door den ander gevolgd worden en zoo zullen allen van lieverlede komen. Ten slotte verklaart spreker dat hem geen argument bekend is dat de verhooging van wedde wettigt, De heer Lijdsman oppert het denkbeeld om de zaak aan te houden tot na de vaststelling der bouwverordening. Op de vraag van den voorzitter, of de heer Lijdsman daarvan een voorstel maaktantwoordt deze bevestigend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 418