420 26 November 1894. De lieer Mathon meent dat te Breda de ambtenaren zeer hoog bezoldigd worden en ook de wedde van den opzichter-boekhouder der gemeentewerken voldoende is. Wanneer spreker het oog vestigt op de bezoldiging van onderwijzers, rechterlijke ambtenaren en anderen dan vindt hij geen reden de besproken wedde te verhoogen. Na nog eene korte woordenwisseling tusschen den voor zitter en den heer Van Dam, brengt de voorzitter het voorstel van burgemeester en wethouders, als hebbende de verste strekking, in stemming, waarvan de uitslag is dat dit wordt aangenomen met 10 tegen 9 stemmen. Vóór waren de heeren: Van Dongen, Teychiné, Rom- boutsOukoop, Van Aken, Vreede, Heijlaerts, Nelissen, Van Hal en de voorzitter. Tegen de heeren: Reigersman, Versciiraage, Ingen- Housz, Van Dam, Rloemarts, Sciieltus, Sassen, Lijds- man en Mathon. Notulen der raadsvergaderingen. In eene sectie werd door een der leden herinnerd, dat het thans de gewoonte is om de notulen van het in de zitting van den Raad verhandelde niet meer voor te lezen, maar ze ter visie te leggen, tenzij een raadslid voorlezing verlangt. Deze regeling was volgens zijn gevoelen onhoud baar. Wilde men de notulen niet meer in de zittingen voorgelezen hebben, dan zouden toch in ieder geval de concept-notulen vóóraf moeten worden gedrukt en aan de leden rondgezonden. Zooals thans de zaak geregeld is, missen de notulen bewijskracht. Indien ieder lid van den Raad de concept-notulen gedrukt tijdig thuis ontvangt, dan kan men tenminste worden gecenseerd van die notulen te hebben kennis genomen. Hoe vele of liever hoe weinige der raadsleden gaan thans de notulen ten stadhuize lezen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 420