26 November 1894.
425
Het doel van den heer Reigersman is alzoo zegt
de voorzitter om ter zake een adres te richten aan den
minister van financiën.
De heer Scheltus ontveinst niet, dat toen hij 10 dagen
geleden den toestand in het bosch gadesloeg, hij door
dezelfde droevige gewaarwording werd aangegrepen als
de heer Reigersman heeft doen kennen, en dat toen door
hem zelfs het voornemen was opgevatzich tot burge
meester en wethouders te wenden. Later evenwel zegt
spreker had hij over de zaak met anderen gesproken
en dezen hadden hem verzekerddatnaar het oordeel
van boschbouwkundigenhetgeen in het bosch geschiedt
werkelijk noodzakelijk wasal moge het betreurd worden
dat zulks geschieden moet. Spreker is daarom van gevoelen
dat de adressanten die zich reeds tot den minister gewend
hebbentot antwoord zullen bekomen dat zij de zaak
verkeerd beoordeelen. En nu moet naar spreker meent
de gemeenteraad daaraan niet meedoen.
De heer Mathon wijst op het verschil van gevoelen ten
deze der deskundigende eene zegt dat alles vernield
wordt en de ander dat wat geschiedt noodwendig geschieden
moetomdat het bosch vroeger slecht behandeld is. Spreker
is van meening dat het niet ligt op den weg van den
gemeenteraad om zich te bemoeien met een bosch dat in
eene andere gemeente gelegen is. Wel kon de gemeente
raad van Ginneken zich de zaak aantrekken. Spreker erkent
dat bij den eersten oogopslag de toestand treurig is, maar
tot troost voegt hij er bij kan dienen, dat er onder
beplanting plaats heeft. In elk geval moet afgewacht
worden welken uitslag de reeds verzonden adressen zullen
hebbendoch men wete dat de houtvester gesteund wordt
door zijne superieuren.
De heer Van Hal verklaart het met den laatsten spreker
eens te zijn voor zoover hij betoogd heeft dat de gemeente
raad zich niet met de zaak moet bemoeien; maar met den