426
26 November 1894.
heer Reigersman betreurt spreker den toestandgelijk
die het bosch thans te aanschouwen geeft. Inderdaad
wordt het bosch gansch bedorven. De heer Reigersman
gaat spreker voort heeft het vellen van een boom
in het Valkenberg als brug gebruikt om tot de Ginne-
kensche geschiedenis te komen, maar al was die boom
in het Valkenberg gezond, langzamerhand toch moet
aldaar de bijl aan den boom worden gelegd, liet Val
kenberg moet eene verjongingskuur ondergaan en licht
en lucht moeten er komen voor jongere beplanting.
Gerust eindigt spreker kan de opzichter der beplan
tingen aldaar aan het werk worden gelaten.
De voorzitter wil wel verklaren dat burgemeester en
wethouders op het punt van het behoud van geboomte
zeer conservatief zijn.
De heer Reigersman verwondert zich dat er deskun
digen zijn die beweren dat de toestand welke gevestigd
wordt, goed is. Allen verzekert spreker hebben
hem gezegd dat wat gebeurd ergerlijk is; er bijvoegende,
dat wat van de aanplanting goed was, is dood gegaan.
De heer Heijlaerts zegt dat als de heeren willen weten
wat de wijze van werken oplevert, zij kunnen gaan zien
op Leeuwerik onder Bcivel.
De heer Oukoop deelt volkomen het zooeven gesprokene
door den heer Reigersman. Allerzijds is ook hem verze
kerd dat het bosch verknoeid wordt en de aanplanting
geheel mislukt is.
De heer Nelissen wenscht aan te bevelen ten deze den
middenweg te bewandelen en geeft in overwegingwanneer
de Raad zou besluiten zich tot den Minister te wenden,
alsdan te verzoeken zooveel mogelijk het bosch in den
ouden toestand te behouden, omdat dit van gunstigen
invloed is op den bloei van Breda.