428 26 November 1894. De heer Van Hal vraagt, of nu het principe is aange nomen? Het nemen van voorbereidende maatregelen, waarvan burgemeester en wethondpvs gewag makenwaar bestaat dat in Wie zal bouwenwie zal de kosten dragen te wiens behoeve zal het paviljoen strekken Al die vragen wenscht spreker te opperen, om te voorkomen dat burge meester en wethouders geen nutteloos werk zullen doen. Nu zegt men reeds om niet het recht van opstal aan par ticulieren toe te kennen, maar dat schijnt slechts het voorstel van één lid geweest te zijn. Reeds vroeger zegt spreker was hij lid van de Valkenberg-commissie en ten zeerste gevoelt hij zich gedrongen alsnog hulde te brengen aan wijlen mr. Pels Rijcken voor de eerlijkheid ten deze door hem aan den dag gelegd. Toen ook zou de burgerij van het paviljoen hebben kunnen gebruik maken. Ligt dit ook nu in de bedoeling, dan verklaart spreker wel met het plan te kunnen meegaan. De voorzitter zegt, dat een wensch kan neergelegd worden in een motie of in een voorstel, en anders burgemeester en wethouders een voorstel kunnen doen. De heer Scheltus meent, als hij zich niet bedriegt, dat door hem in de 3e afdeeling over het onderwerp ge sproken is, doch toen is door niemand der leden iets daar tegen in het midden gebracht, ook door den heer Van Hal niet. Een wethouder was mede er bij tegenwoordig. En toen is na langdurige bespreking besloten het verhandelde in 't rapport op te nemen, zoodat het niet is 't idéé van één enkel lid. Wat aangaat gaat spreker voort het afstaan van het paviljoen aan anderenop dit punt kan wijlen de heer Pels Rijcken, hoe achtenswaardig hij moge geweest zijn, gefaald hebben, evenals dit met meer anderen het geval is geweest. Spreker acht de vestiging van een paviljoen in het Valkenberg van het allergrootste belang voor Breda en dat niet speciaal voor de sociëteit maar voor de omwandelaars.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 428