26 November 1894.
433
Antwoord.
Het goedkeuren van de voordracht tot oprichting eener
volksbadplaats sluit niet uit dat later, wanneer het plan
aan den Raad zal zijn overgelegd, alle regelingen kunnen
gemaakt worden die men noodzakelijk mocht achten.
Voorts blijft voor verbetering en uitbreiding altijd de
weg open.
De voorzitter zegt dat als de post wordt goed
gekeurd, de zaak een begin krijgt.
De heer Sassen vraagt, of er nu eigenlijk een plan
bestaat?
Nadat hierover kortelings van gedachten is gewisseld
tusschen den voorzitter, den heer Sassen en den heer
Lijdsman, zegt de heer Oukoop dat werkelijk een plan
met begrooting is ingediend.
De heer Van Dam meent dat het nu meer betreft het
beginsel of eene volksbadplaats zal gevestigd worden.
Maar dat beginsel beweert de voorzitter is al
meermalen uitgemaakt.
De heer Oukoop herinnert dat vroeger sprake was van
het oprichten eener bad- en zweminrichting, dewijl door
het slechten der vesting de gelegenheid om te zwemmen
ontnomen was. De geneesheeren prijzen het baden aan,
maar de werkman heeft daartoe geen gelegenheid; zijn
woning is daarvoor niet geschikt. Nu bestaan er twee
uitstekende particuliere badinrichtingen en ook nog de
militaire zwemkom, maar het eigenlijke volk heeft niets
daaraan. Spreker zou niet gaarne zien dat het voorstel
werd afgewezen.
De heer Bloemarts verklaart het voorstel van den heer
Oukoop in het algemeen te steunen. Er moeten spijkers
met koppen gemaakt worden. Maar de vraag is, of de