80 31 Maart 1891. Daarop geeft de heer Oukoop het volgend antwoord: «De groote onderscheidingmij thans te beurt gevallen «van zoo onverwacht te worden benoemd tot wethouder «mijner geboortestad, welke stad mij zoo innig dierbaar sis, heeft mij zeer getroffen. »Die zoo eervolle onderscheiding stel ik op bijzonder «hoogen prijs. Ze is voor mij een evènement, dat mij mijn »leven lang een aangename herinnering zal zijn. «Voorloopig breng ik mijn' hartgrondigen dank aan »allen, die hunne stem op mij hebben uitgebracht en »waardoor zij een doorslaand bewijs hebben gegeven van «het groote vertrouwen dat men in mij stelt. »De vrees echter, dat ik niet genoegzaam aan de van «mij gekoesterde verwachtingen zal kunnen beantwoorden »de wetenschap dat er vele en vaak moeielijke ambtsbezig- «heden aan het wethouderschap verbonden zijn, en de «overtuiging dat men velerlei eischen aan den wethouder «stellen kan en mag zijn zoovele redenen waarom ik «mijnheer de voorzitter, niet nu reeds een voldoend ant- woord op Uwe tot mij gerichte vraag geven kan. «In onze gemeentewet staat, ik geloof in art. 85, de «bepaling, dat hij, die benoemd wordt tot wethouder en «bij zijne benoeming in de veigadering tegenwoordig is, «binnen 24 uren moet verklaren of hij die benoeming «aanneemt. «En van die bepaling in de wet, van dien korten tijd «van beraad, wenschte ik, mijnheer de voorzitter, gebruik «te maken.» De voorzitter zegtdat alsnu de beslissing van den heer Oukoop moet worden afgewacht. 6. Benoeming van een ambtenaar van den burgerlijken stand. In verband met de omstandigheid vermeld bij punt 5, wordt de voorschreven benoeming aangehouden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 80