82
31 Maart 1894.
De heer Scheltus bestrijdt de wenschelijkheid en nood
zakelijkheid van dit artikel. Z. i. kan het bepalen der
vergaderingen veilig aan de prudentie van den voorzitter
worden overgelaten. Het zou ook kunnen voorkomen
zegt spreker dat er geen zaken genoeg te behandelen
of wel dat er zieken zijn, en dan toch moet de vastge
stelde tijd geëerbiedigd worden.
De heer Rombouts zou niet gaarne art. 2, dat nog nooit
tot moeilijkheden heeft aanleiding gegevenzien vervallen.
Er ligt een beletsel in opgesloten om zaken ad calendas
graecus te verschuiven, of wel om de zes bij de wet be
paalde vergaderingen te spoedig achter elkander te houden.
De voorzitter gelooft niet dat het in de praktijk zou
mogelijk zijn, wat de vorige spreker op het oog heeft.
Een vijfde der leden kan altijd eene vergadering aanvragen.
De heer Van Dam acht dit laatste enkel toepasselijk in
uiterste gevallen. Voor zich vindt spreker iets goeds in
art. 2. Men kent o. a. een vast tijdstip van vergadering,
wanneer men iets zou willen voorbereiden. Inderdaad
acht spreker de bepaling van practisch nut.
De voorzitter brengt daarop het voorstel van den heer
Scheltus in hoofdelijke omvraag, waarvan de uitslag is
dat het met 43 tegen 5 stemmen verworpen wordt.
Vóór waren de heeren: Van Aken, Scheltus, Heij-
laerts, Mathon en de voorzitter.
Tegen de heeren: Van Hal, Reigersman, IngenHousz,
Van Dongen, Verschraage, Rombouts, Van Dam,
Bloemarts, Vreede, Oukoop, Lijdsman, Sassen en
Teychiné.
De heer Bloemarts zegt alsnog een amendement te
hebben op artikel 2. Spreker wenscht Augustus in Mei
te zien veranderd.