31 Maart 1894.
95
De heer Van Dam wenscht, alvorens tot die stemming
worde overgegaan, bepaald te vernemen, of de in het
voorstel van den heer Oukoop bedoelde ambtenaar der
secretarie zal worden gesalarieerd.
De voorzitter meentdat dien ambtenaar voor zijn bui
tengewoon werk wel eenige vergoeding zal moeten worden
toegekend.
In dat geval zegt de heer Van Dam doet hijals sub
amendement op de voorgestelde wijziging door den heer
Oukoop, het voorstel, om te doen vervallen de woorden:
y>zoo nooclig ter zijde gestaan door een ambtenaar der secre
tarie, door burgemeester en wethouders aangewezenSpreker
is het niet bekend, dat de secretaris moet ter zijde ge
staan worden.
Die woorden verklaart de heer Oukoop te hebben be
houden, om het werk van den secretaris te verlichten.
De heer Teychiné vraagt, of het de bedoeling is, dat
de besproken ambtenaar in de vergaderingen zal tegen
woordig zijn?
De heer Oukoop antwoordt bevestigender bijvoegende,
dat die ambtenaar moet dienen om aanteekening te hou
den van het gesprokene, ten einde dit later ten behoeve
van de notulen uit te werken. De korte aanteekeningen
uitwerken van een ander zegt spreker is niemand
mogelijk.
Vervolgens brengt de voorzitter het voorbedoelde sub
amendement van den heer Van Dam in stemming, waar
van de uitslag is dat de stemmen staken.
Vóór waren de heerenVan Aken, Van Dam, Vreede,
Scheltus, Lijdsman, Sassen, Teychiné, Heijlaerts
en Mathon.
Tegen de heerenVan Hal, Reigersman, IngenHousz,
Van Dongen, Verschraage, Rombouts, Bloemarts,
Oukoop en de voorzitter.