2 April 1895. 117 «VERSLAG omtrent de proefmaling met «de machines in het pompstation «te Dorst. «Ingevolge de bepalingenvervat in bestek n°. 1 «moeten de machines, die het water naar de stad pom- «pen, in staat zijn per uur 165 M3. 42 M. hoog op te «voeren; tevens had de fabrikant der machines bij dit «vermogen een kolenverbruik gegarandeerd van 2'/4 K.G. «per waterpaardekracht (W. P. K.) en per uur. «Volgens het contract voor de levering der filter-pomp- «machines, moeten deze per uur 200 M3. kunnen op- «voeren, zonder dat het aantal omwentelingen de 70 te «boven gaat. «Verder moest elk der beide stoomketels in staat zijn «den benoodigden stoom te leveren voor beide machines. «Resumeerende moest dus worden bepaald «Van de stadspompen: «1°. de capaciteit per slag; «2°. het kolenverbruik per W. P. K. en per uur. «Van de filterpompen «3°. de capaciteit per slag. «Van de stoomketels: «4°. de mogelijkheid om met één ketel den stoom voor beide machines te leveren. «De proeven voor de bepalingen sub 1 en 2 zijn in- «gericht als volgt: «Filters en reinwaterkelder geheel gevuldafsluiters «tusschen deze geopend, zoodat de voorraad water vol- doende was om minstens 2 uur van uit den reinwater- «kelder naar de stad te pompen. «De hoeveelheidwelke gedurende de proef wordt weg- «gepompt, is dus waar te nemen uit de vermindering «van waterinhoud in filters en reinwaterkelder. «Het aantal slagendat daarvoor noodig wasis af te «lezen op den slagenteller van de machines. «De opvoerhoogte is de afstand van den waterspiegel «in den reinwaterkelder tot aan den denkbeeldigen water- «spiegelwelke afgeleid wordt uit de waterhoogte in den 9

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 117