122
2 April 1895.
(Zie ontwerp-overeenkomst in de notulen van het ver
handelde in de raadszitting van 2 Maart 1895, A, n°. 2.)
Niemand der leden het woord verlangende,
wordt, behoudens de goedkeuring van de gede
puteerde staten dezer provincie, thans definitief
tot den onderhandschen verkoop van meergenoemd
stukje gemeentegrond besloten, en zulks op de
voorwaardenomschreven in de daarvan gemaakte
ontwerp-overeenkomst; onder verklaring, dat de
af te stane grond niet meer voor den openbaren
dienst bestemd is,
2. Aanvrage van Mathijs van Aart om eene grati
ficatie.
Ten aanzien dier aanvrage wordt gelezen het schrijven
van de commissie van beheer der gemeente-reiniging van
den 14. Maart 1895, waarbij wordt medegedeeld, dat
adressant bij den dienst der gemeente-reiniging is werkzaam
geweest van af 1878 tot uit0. Juli 1894; dat hij in het
begin der maand Juni 1894 door ongesteldheid niet in
staat was te werken, zoodat hij eenige weken het halve
weekloon als ziekengeld heeft genoten; dat hem daarop
lichten arbeid op het mestplein tegen een weekloon van
ƒ4,50 is aangeboden, doch dat adressant op dit aanbod
niet is ingegaanwaarom hij uit den dienst ontslagen is
dat er alzoo geen termen zijn om aan adressant eene
gratificatie toe te kennen.
De heer Teychiné geeft zijn spijt over dat advies te
kennen. De hoofdgrief schijnt, dat adressant niet is in
gegaan op het aanbod van lichter werkmaar spreker
beweert dat de man wegens ziekelijkheid op dat aanbod
niet Icon ingaan. Van de oprichting der gemeente-reiniging
af was adressant daarbij werkzaam en altijd heeft hij zijn
plicht gedaan. Spreker vindt het onbillijk hem nu zoo
weg te zetten, te meer dewijl hij verstoken was van het
voorrecht om deel te nemen in het gemeente-pensioen
fonds, en stelt voor hem eene gratificatie van vijftig gulden
toe te kennen.