20 April 1895.
147
en Lijdsman, waarna spreker in overweging geeft te
stemmen over het voorstel van den heer Reigersman,
als hebbende dit de verste strekking.
De heer Lijdsman vraagt, waarom het park met een
hek moet worden afgesloten.
De voorzitter meent dat zulk een hek aan de voor- en
achterzijde niet ondienstig zou zijn.
De heer Scheltus acht afsluiting niet mogelijk meer.
De heer Van Dam begrijpt niet, waarom nu beslist
moet worden, of er al dan niet een hek zal geplaatst
worden. Spreker geeft den heer Reigersman in over
weging enkel het voorstel te doen om het gebouw af te
breken, zonder daaraan iets te verbinden omtrent den
weg, het plantsoen of een hek.
De heer Bloemarts verklaart met diens voorstel niets
anders te beoogen dan een overijld besluit te voorkomen.
Misschien zegt spreker wordt hij later een sterk
voorstander van het voorstel Reigersman, maar nu zijn
de gegevens niet van dien aardom daarop eene bepaalde
meening te kunnen bouwen.
Toch gelooft de heer Reigersman niet, dat het zal
kunnen uitblijven om een hek aan te brengen. Overigens
kan spreker zich wel vereenigen met het voorstel
Bloemarts.
De voorzitter zegt alzoo in stemming t e zullen brengen
het gewijzigd voorstelReigersman, strekkende om het
gymnasium voorloopig te doen gevestigd blijven in het
tegenwoordige gebouw, behoudens de daaraan te doene
noodige herstellingen, en het oud-gerechtsgebouw in het
openbaar voor afbraak te verkoopen, zonder alsnu aan
den grond eenige bestemming te geven of zonder iets meer.
De heer Rombouts vraagt waar nu het voorstel blijft
van burgemeester en wethouders.