154 20 April 1895. leest spreker voor een gedeelte van het rapport der bouw commissie, opgenomen in de raadsnotulen van 26 Augus tus 1893. Spreker meent, dat de bouwcommissie niet gelukkig is geweest in de keuze van den tijd, om een plaatselijk onderzoek in te stellen met betrekking tot de stroom snelheid. Daartoe is de zomertijd meer geschikt. Reeds 10 jaar is het onderwerp in bespreking en nog steeds is men even ver. Om eene goede zweminrichting te vestigen, moet er een flinke stroom zijn. Die wordt gemist, en wat men ook doen moge, altijd zullen er vele klachten komen. En van dat standpunt beschouwdgaat spreker mede met het plan van den heer Oukoop, dat misschien nog voor verbetering vatbaar is. Dan heeft ten minste het volk iets. Alhier bestaat tot het oprichten eener zweminrichting nu eenmaal geen goede gelegenheid. Men zou die misschien aan den Eemer kunnen vinden. De heer Oukoop wenscht den heer Sassen te herinneren, dat wel degelijk het plan eener volksóacZplaats besproken is, en verwijst daartoe naar het gesprokene door den heer Sassen zeiven in de zitting van 26 November 1894. De heer Sassen meent, dat daarbij ook rekening moet gehouden worden met hetgeen toen door de heeren Van Dam en Rombouts is in het midden gebracht. Omtrent het plan bleef men geheel vrij. Wel kan spreker ver klaren, dat de commissie gemeend heeft, dat mei besloten was, of eene bad- of eene zweminrichting zou opgericht worden. De heer Van Hal zegt gebruik gemaakt te hebben van de gedane uitnoodiging, om den toestand in loco te gaan bezichtigen. Den architect had hij gevraagdof hij rekening gehouden had met de panden aan den Singel. Deze had hem toestemmend geantwoord en de verzekering gegeven, dat het talud het gezicht naar binnen beschermde. Aan den westkant van de waschinrichting zijn geen ramen en aan de andere zijde is het vrij terrein. Spreker wil aan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 154