11 Mei 1895. 181 »zullen tot geen ander doeleinde mogen worden gebezigd »dan tot verpleging van de in het gesticht opgenomen «vrouwen en tot daarstelling en onderhoud van datgene, «wat voor een goed oude-vrouwenhuis wordt vereischt; «aan kapitaal en revenuen zal nimmer eene andere be sstemming mogen worden gegeven. «4°. Het bij deze erfstelling aan het oude-vrouwenhuis «gemaakt vermogen, zoomede het vermogen, dat het oud e- vrouwenhuis bereids heeft of ooit zal krijgen, zal moeten «worden gesteld onder toezicht van het gemeentebestuur «te Breda en onder bestuur van regenten of regentessen «door den gemeenteraad te benoemen uit eene voordracht «van twee of meer personen, door regenten of regentessen «op te maken. «Het bestuur van het gestichtby mijn overlijden in «functie, zal zich echter aan geene benoeming van den «gemeenteraad hebben te onderwerpen en zal alzoo in «functie kunnen blijven. «5°. Het bestuur van het gesticht moet zijn reken- «plichtig aan de gemeente Breda. Het is mijne bedoeling, «dat de instelling zal blijven behooren tot de instellingen «van weldadigheid, vermeld in artikel '2, lettere, der wet «van 28 Juni 1854 Staatsblad n°. 100). «6°. De stichting zal bestemd zijn voor Roomsch- «Katholieke oude vrouwendie behoudens de vereischten «bij het reglement gesteld of te stellengeboren zijn te y>Bredaalthans gedurende geruimen tijd in die gemeente «woonachtig en die wegens bedeeling aan het algemeen «armbestuur te Breda niets schuldig zijn. «7°. Er zal voor deze stichtingindien het bestuur voor «het oude-vrouwenhuis in de Dieststraat mijne nalatenschap «aanvaardt, door den gemeenteraad te Bredauit eene voor sdracht van twee of meer personen, door regenten of «regentessen op te maken benoemd worden een rentmeester. «Deze rentmeester zal een borgtocht moeten stellen van «minstens vijf duizend gulden. «De rentmeester bij mijn overlijden in functie zal zich «echter aan geene benoeming door den gemeenteraad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 181