218
3 Augustus 1895.
De heer Van Aken verklaart nogmaals de houding van
het college van regenten zonderling te vinden, te meer,
aangezien de Raad bij zijne benoeming niet buiten de
aanbeveling is gegaan.
De heer Van Dam betreurt evenzeer het besluit van
het college van regenten. Uit differentie echter, dat !de
hoogere beslissing omtrent dit punt is ingeroepen en uit
eerbied voor de macht, door wie die beslissing genomen
zal wordenkan spreker zich met het voorstel van den
voorzitter vereenigen. Echter wil spreker tot het dage-
lijksch bestuur het verzoek richten omvoor het geval
dat de aanvrage van het college van regenten tot vei-
nietiging van het betrokken raadsbesluit, ter fine van
rapport wordt gesteld in handen van burgemeester en
wethouders, zulks toch ter kennisneming van de leden
van den Raad te brengen.
De voorzitter zal het verzoek van den heer
Van Dam ter kennis brengen van het dagelijksch
bestuur, waarna zonder hoofdelijke stemming
besloten wordt de onderwerpelijke missive aan
te houden.
5. Adres in dato 10 Juli 1895 van den heer P. Graaf
van Hogendorp te Breda, verzoekende op daarbij aan
gevoerde grondendat door den Raad voor goed worde
uitgemaakt, dat artikel 53, letter C, der algemeene poli-
tie-verordening betreffende het losloopen van honden in
parken, niet toepasselijk is op het «Wilhelminapark».
De voorzitter stelt voor, hoewel het niet op den weg
van den Raad ligt, te verklaren, welke feiten al dan niet
onder het bereik der strafbepalingen van de politie-veror-
dening vallen, aan adressant te berichten, dat het «Wil
helminapark» ten opzichte van art. 53, letter C, der
politie-verordening met het «Valkenberg» wordt gelijk
gesteld. In de vergadering van 26 Januari 1895 werd
aan dat park den naam gegeven van «Wilhelminapark»,