222 3- Augustus 1895. ïdat op 5 Juni j.l.nadat de herstrating had plaats «gehad, bedoelde put wederom geruimd is; «dat toen nogmaals getracht is die gang in te rijden, «maar aangezien de keien direct bleken te verzakken, is «het inrijden niet verder dan circa een halven meter der «gang beproefden werd de machine naar de straat terug «gereden, terwijl een klein aantal verzakte keien direct «door zijn personeel in den vorigen toestand zijn terug gebracht «dat meergemelde put toen geruimd .is van af den «Achterom en wel door het leggen eener plank over de «Gampel, ten einde aldus de verbinding der machine, «door de buizenmet den put mogelijk te maken «dat de bewering van den heer Oosterman, als zouden «de keien door de machine zijn stuk gereden, hem voor- «komt niet juist te zijn, reden waarom hij adviseert om «aan het verzoek van den heer Oosterman geen gevolg «te geven.» De heer Van Dam is van meening zonder iets te kort te willen doen aan de geloofwaardigheid van den directeur der gemeente-reiniging dat burgemeester en wethouders bij hun onderzoek niet aan de juiste deur hebben geklopt, doch dit onderzoek hadden moeten in stellen in loco bij de naburige bewoners van de gang zelve. Spreker is gebleken, dat er veel waar is van hetgeen door adressant in zijn request wordt beweerd. Het blijkt zelfs eenigszins uit het rapport. Ter vermijding eener eventueele procedure, geeft spreker mitsdien in overweging een hernieuwd onderzoek ter plaatse te doen instellen, opdat de Raad, wanneer blijkt, dat er wer kelijk schade is toegebracht, aan de rechtmatige eischen van adressant kunne gevolg geven. De heer Van Aken vraagt aan wien die gang behoort, waarop de heer Van Dam doet opmerkendat dit geen punt van overweging kan uitmaken. Spreker wenscht alleen een hernieuwd onderzoekzonder daardoor vooraf op eenigerlei wijze te doen beslissen, dat de schade aait

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 222