17 Augustus 1895. '239 Ed. GULJE, voorzitter. y>B. Naar de meening uwer commissie is de wedde der opzichters ad f 500,geene voldoende remuneratie voor »de vele diensten van hen geëischt en eene verhooging tot 000,wordt derhalve voorgesteld. »C. De ondervinding heeft uwe commissie doen zien, »dat de regeling van het veranderlijk inkomen van den meesterknecht van geen invloed is op zijn ijver en plichts betrachting, zoodat hem dan ook in het jaar 189'2 ƒ100, »en in de jaren 1888'89'90 en '91 50,als grati- »(icatie werd verleend om zijne inkomsten (buiten zijne »schuld gedaald) op het gemiddeld cijfer van ongeveer 050,te houden. »Met inbegrip der gratificatiën, heeft de meesterknecht »in de laatste tien jaren genoten G470,2G'/2, dus gemid- »deld j 047,02'/2vandaar het voorstel om die wedde »als eene vaste op een bedrag van 050, te bepalen. Aangezien den 1. Januari 1890 de directeur driejaren »in functie is en alzoo eene nieuwe benoeming moet ge- »schieden, vermeent de commissie dat het nuttig is deze aangelegenheid thans te regelen en stelt daarbij voor de voorgestelde regeling te doen ingaan op 1 Januari 1895 vvoor den directeur en den meesterknecht en op 1 Juli »1895 voor den opzichter". De commissie voornoemd: W. G. H. ROMBOUTS. J. A. J. W. VAN HAL. Th. MATHON. A. J. A. VERSCHRAAGE. De voorzitter vraag, of de Raad bereid is dit voorstel in behandeling te nemen. De heer IngenHousz, het woord gevraagd en verkregen hebbende, verklaart in hoofdzaak niet met het voorstel der commissie te kunnen medegaan. Spreker had ver wacht, dat de commissie eene geheel nieuwe regeling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 239