240 47 Augustus 1895. van de jaarwedden zou hebben voorgesteld, waarbij de veranderlijke belooning zou zijn losgelaten, doch vindt thans slechts eene wijziging van de bestaande regeling onder een nieuwen vorm. In principe is spreker niet voor een veranderlijk inkomen en wordt daarin nog gesterkt, wanneer hij nagaat, dat het vorig jaar aan den directeur der gemeente-reiniging eene gratificatie van ƒ200,is toegekend, op grond dat de veranderlijke belooninggeene voldoende vergoeding was voor de diensten, door den directeur gepresteerd. Blijft dus dergelijke regeling be staan, dan loopt men gevaar, in dezen tak van dienst, meermalen voor een zelfde feit geplaatst te zullen worden. Nu mogen sommigen de veranderlijke belooning een prikkel noemen voor den ambtenaar om zijne plichten behoorlijk waar te nemen, doch volgens spreker ligt daaraan een zeker wantrouwen ten grondslag in den ambtenaar, die bij eene vaste bezoldiging zijne functiën niet behoorlijk zou vervullen. En tot de opwekking van dat wantrouwen mag de gemeente geene aanleiding geven. Bovendien, wat zal er het gevolg van zijn, vraagt spreker, wanneer de betrokken ambtenaar niet vertrouwbaar is? Op welke wijze zal de berekening van de hoeveelheid der verzamelde stoffen dan gecontroleerd worden Zal de directeur die cijfers niet kunnen doen stijgen naar goed vinden Moeten de verzamelde stoffenter berekening van de veranderlijke belooning, gemeten worden als zij binnenkomen, of wel, wanneer zij verkocht zijn? Dit alles, zegt spreker, zal bij de toepassing der ver ordening dikwerf tot moeielijkheden aanleiding geven, waarom hij in overweging geeft aan den directeur een vast salaris toe te kennen. Wenscht de Raad eenige ver anderlijke belooning te behouden, laat deze dan zoo gering mogelijk zijn en alleen een zeker percentage boven een vooraf te bepalen cijfer van behaalde winst. De voorzitter zegt, dat de veranderlijke belooning dient als prikkel voor den betrokken ambtenaar om de zaak zoo zuinig mogelijk te beheeren, zonder de eerlijkheid of vlijt van dien ambtenaar op eenigerlei wijze in twijfel te trek-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 240