3 September 1895.
261
De heer Van Hal zegt, dat bij het algemeen armbe
stuur, waarvan spreker voorzitter is, niet bekend is, dat
de agenten vrijdom van geneeskundige behandeling en
geneesmiddelen genieten. Slechts door enkelen wordt
intusschen van het bestaande voorrecht gebruik gemaakt
Spreker kan evenwel niet tot de uitvoering ervan mede
werken, zoolang het reglement te dien opzichte niet ge
wijzigd is.
De heer Bloemarts zegt, naar aanleiding der opmer
king door den heer Van Hal gemaakt, het er mede eens
te zijn, dat het reglement moet gehandhaafd worden,
doch spreker is volstrekt niet ongevoelig voor het harde,
daarin voor de agenten gelegen. Zal men de agenten onder
de behoeftigen rangschikken, dan wordt daaruit van zelf
de vraag geboren, hoe met de andere ambtenaren dei-
gemeente dient gehandeld. Spreker gelooft intusschen
dat zoodra een ambtenaar, als gevolg van de uitoefening
zijner bediening, in ziekelijken toestand geraakt, er wel
aanleiding bestaat, om hem daarin van gemeentewege
tegemoet te komen. Inmiddels wil spreker het voorstel
doen, dat burgemeester en wethouders een onderzoek
instellen, in welke mate door de agenten van politie van
het bestaande voorrecht is gebruik gemaakt, opdat de
Raad zou kunnen oordeelen, in hoeverre en op welke wijze
aan het verzoek van adressanten kan worden gevolg gegeven.
De heer Teychiné is het volkomen eens met vorige
sprekers, dat het toegekende voorrecht in strijd is met
de betrekkelijke reglementsbepalingen. Doch waarom
vraagt spreker, dat voorrecht reeds zoovele jaren besten
digd? Spreker acht het voor de agenten eene onbillijkheid,
aan hen, zonder schadeloosstelling, het genot van gratis
geneeskundige hulp te ontnemen.
De heer Van Hal repliceert, dat onmiddellijk na de
traktementsverhooging der agenten door burgemeester en
wethouders aan het armbestuur eene missive gericht is,
waarin de aandacht op de onderwerpelijke zaak werd ge-