,'i September 1895. «Wij hebben daarop allereerst de stukken gesteld in »handen van den gemeente-architectden directeur der «waterleiding en den directeur der gemeente-reiniging, «ten einde ons daaromtrent te berichten. «Deze ambtenaren hebben, als gevolg daarvan, collectief «in een rapport omstandig de zaak blootgelegd en zijn «ten slotte van gevoelendat van vergoeding van schade «geen sprake kan zijn. «En dit is, na een ter plaatste ingesteld persoonlijk «onderzoek, ook ons gevoelen. «Men vindt de bewuste gang bestraat met oude, meeren- «deels kleine keien, waartusschen zich vele stukjes en «brokjes van keien bevinden. «Toen nu die gang met het leggen der buizen voor de «waterleiding ten behoeve der aldaar gelegen woningen «opgebroken is, heeft men, bij het herleggen der be- «strating, de kleinste stukjes en brokjes (er was daarvan «nog een hoopje te zien) als geheel onbruikbaar ter zijde «gelegd, waardoor een onbestraat vakje openbleef. «Maar van dien toestand -draagtnaar onze gemoedelijke «overtuiging, het berijden van de gang met den beer- «tender de schuld niet. «De schuld is o. i. gelegen in het materiaal zelf van «de bestrating, terwijl in elk geval de gang bereden is «met toestemming van den eigenaar, die zich daardoor «voor eventueele schade heeft aansprakelijk gesteld. «Men verlieze niet uit het oog, dat niet het quantum «der kosten het vraagstuk beheerscht, maar het ten deze «een gevaarlijk beginsel geldt. «Zou toch de gemeente erop ingaan dat op particuliere «erven herstellingenzij het ook geringe herstellingen «worden gedaan van beweerde maar niet bewezen schade, «dan zijn de gevolgen niet te overzien. «Niets liever zouden wij doen dan adviseeren de onbe- «duidende schade voor rekening der gemeente te nemen «als er billijke overtuiging bestond dat werkelijk schade «berokkend wasmaar nu wij ons van het tegendeel «moeten overtuigd houden en alle bewijs ontbreekt, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 264