21 September 1895.
279
men in de verordening op de burgerlijke armenverzorging.
Maar van onderstand is hier geen sprake. De genees
kundige hulp maakt voor de agenten een deel uit van
hun salaris. En van dat standpunt uitgaande, vindt spreker
in de betrekkelijke verordening ook geene bepalingen
welke daarmede in strijd zouden zijn. Artikel 81, hande
lende over de gemeente-geneesheerenzegt onder meer
«Burgemeester en wethouders regelen den dienst in overleg
met de geneeskundigen« terwijl artikel 91 inhoudtdat
de geneeskundigen de voorschriften moeten opvolgen, die
hun door burgemeester en wethouders met opzicht tot den
dienst worden gegeven. De geneeskundigen, gaat spreker
voorthebben alzoo slechts de aanwijzigingen te volgen
die hun door burgemeester en wethouders worden verstrekt.
Ook de desbetreffende bepalingen ten opzichte van de
stadsapotheek verzetten zich niet tegen het besluit,
speciaal niet artikel 112, waarop in de vorige vergadering
gewezen is, omdat volgens dat artikel burgemeester en
wethouders in bijzondere gevallen vergunning kunnen ver-
leenen tot afgifte van geneesmiddelen uit de stads-apotheek
aan andere dan behoeftige personen. En die bijzondere
gevallen kunnen geacht worden in dit opzicht aanwezig
te zijn. Eindelijk zegt spreker te hebben vernomen, dat
vanwege het armbestuur aan de agenten een bewijs
wordt verstrekt. Doch het armbestuur moet geheel staan
buiten de regeling. De agenten zijn niet armlastig, het
zijn gesalarieerde personen, zoodat de Raad slechts een
besluit behoeft te nemen, ten einde datgene te bekrach
tigen, wat door de agenten reeds zoo langen tijd als een
voorrecht of een onderdeel hunner bezoldiging is be
schouwd.
Het voorstel van den heer Reigersman wordt door
verschillende leden ondersteund en maakt alzoo een onder
werp van beraadslaging uit.
De heer Bloemarts heeft met belangstelling den vorigen
spreker gehoord, doch meent er op te moeten wijzen
dat in het rapport van burgemeester en wethouders niet