2 November 1895.
321
De lieer Lijdsman vraagt, of het in de bedoeling ligt,
dat het onderhoud van het geheele gebouw voor rekening
van den huurder komt.
De heer Van Hal is van oordeel, met het oog op het
bestaande plan tot reorganisatie der politie, waarvan een
spoedige opzegging der overeenkomst het gevolg kan zijn,
dat de kosten voor eerste inrichting te groot zullen zijn
en reeds op die gronden zijn de voorwaarden voor het
bestuur van „Armenzorg" onaannemelijk. Ook een groot
deel van de door „Armenzorg" gecollecteerde gelden zal
hierdoor niet aan zijne bestemming beantwoorden.
Verder bestaan bij spreker wettelijke bezwaren tegen
de voorgenomen overeenkomst. De geest der armenwet
is, dat de verzorging der armen moet worden overgelaten
aan de particuliere of bijzondere liefdadigheid en de ge
meente slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid tot het
verstrekken van onderstand aan armlastigen of tot het
verleenen van subsidie aan bijzondere instellingen van
liefdadigheid mag optreden. Met de voorgenomen over
eenkomst wordt de bijzondere armenzorg, zoo niet direct,
dan toch indirect in de hand gewerkt.
De heer Reigersman zegt, dat de vorige spreker zich
eene werkinrichting geheel verkeerd voorstelt. Het doel
dier inrichting is alleen om armoede te voorkomenom aan
werkloozen arbeid te verschaffen en hen alzoo niet te
maken tot armen en bedelaars. De werkinrichting valt
alzoo geheel buiten de bepalingen der armenwet.
De heer Nelissen geeft in overweging aan het voorstel
de bepaling te verbindendat de soliditeit van het gebouw
vooraf van gemeentewege zal worden onderzocht.
Na eene korte samenspreking tusschen den heer Rei
gersman en den voorzitter, waarbij eerstgenoemde inlich
tingen vraagt omtrent de hechtheid van het gebouw,
welke inlichtingen door den voorzitter worden verstrekt,
wordt het voorstel van den heer Reigersman in stemming
gebracht en aangenomen met 11 tegen 5 stemmen.