'2 novemuer 1895. 331 aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, vóór liet voltrekken van het huwelijk. Art. 2. Ingeval het verschuldigde bedrag niet vooruit met juist heid is te bepalen, zal eene som moeten gestort worden, door den secretaris te begrooten, om later te worden verrekend. Art. 3. Het bedrag der ontvangen leges en expeditiegelden en der zegel- en registratierechten wordt door den ambtenaar, met de ontvangst belast, op het stuk zelf aangeteekend. Voor de ontvangen gelden, wegens nasporingen in de registers van bevolking, de registers van den burgerlijken stand en in het archief, wordt eene afzonderlijke kwitantie verstrekt, door den ambtenaar die de nasporingen gedaan heeft. Art. 4. Er wordt ter secretarie en ten bureele van den burger lijken stand, in een daartoe bestemd register, op de ge bruikelijke wijze door den burgemeester gekantteekend en gewaarmerkt, aanteekening gehouden van de ontvangen leges en expeditiegelden. Elke post wordt onder een afzonderlijk nommer inge schreven zonder dat eenig wit vak tusschen de nommers wordt opengelaten. Geene doorhalingen of uitschrappingen zijn geoorloofd. Art. 5. De leges en expeditiegelden worden gestort ten kantore van den gemeente-ontvangerbinnen de eerste vijf dagen van de maanden April, Juli, October en Januari, telkens over het dan afgeloopen vierendeel jaars, op staten goed gekeurd en geteekendwat de secretarie en het archief betreft, door den secretaris, en die van den burgerlijken stand door een der ambtenaren van den burgerlijken stand.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 331