350 23 November 1895. heeft het de aandacht der commissie getrokken, dat onder hoofdstuk XIbuitengewone ontvangstenover 1894 voorkomt een bedrag van ruim f 1 300,terwijl deze post thans slechts geraamd is op f 50,Dit is evenzeer het geval met de buitengewone uitgaven. Beide verschillen hadden met eene kleine toelichting opgehelderd kunnen worden. De minderheid der commissie kon zich wel vereenigen met de goedkeuring der ingezonden begrooting en noemde deze cijfers toch een wassen neus. Het rapport der commissie strekt alzoo, dat de Raad besluite, de door het college van regenten van het oude-mannenhuis inge zonden begrooting voor het dienstjaar 1896 niet goed te keuren, doch haar aan gemeld college te renvoyeeren met verzoek om eenige kleine toelichtingen. De heer Van Dongen deelt in zijne hoedanigheid van vice-voorzitter van gemeld college mede, dat hij gaarne zal bereid bevonden worden, aan de commissie alle ver langde inlichtingen te verstrekken. De heer Van Dam verklaart, dat hij in de bedoelde commissie de minderheid heeft uitgemaakt en tot goed keuring der begrooting heeft geadviseerd, aangezien deze begrooting nog is opgemaakt door het oude bestuur. Doch ook de bemerkingen komen spreker niet gewichtig genoeg voor, om haar te renvoyeeren naar het college van regenten. De meerderheid der commissie wijst op de raming der onvoorziene ontvangsten en uitgaven, doch zulke cijfers zijn onmogelijk te ramen. Spreker vindt het zelfs rationeel, dat daarvoor een klein bedrag wordt uitgetrokken. De heer Mathon zegt, dat hij tot de meerderheid van de commissie heeft behoord en de meening is toegedaan, dat de begrooting niet kan worden goedgekeurd. Wan neer de Raad eene begrooting moet onderzoeken, behooren hem ook de noodige toelichtingen ten dienste te staan, ten einde zich op behoorlijke wijze "van die taak te kun nen kwijten. Met het oog op liet gesprokene door den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 350