26 Janurri 1895.
35
zijn ambtsvoorganger deelt; met uitnoodiging art. 3 Z> en <i
zoodanig te wijzigen, dat aan het bezwaar wordt te gemoet
gekomen.
Voorts wordt er op gewezendat art. 6 der verordening
op de invordering voorschrijft, dat de vaststelling van het
kohier moet geschieden in de maand Maart, terwijl art. 9
den laatsten dag dier maand aangeeft, als het tijdstip,
waarop de eerste termijn invorderbaar iswaarna de vraag
wordt gesteld, of bij eene zoo geringe tijdruimte de be
lastingschuldigen steeds vóór het verstrijken van den ln
termijn van hun aanslag kennis dragen, onder bijvoeging
dat mocht de praktijk geleerd hebben dat hierdoor moeie-
lijkheden kunnen ontstaan, alsdan wordt in overweging
gegeven de invorderings-verordening hieromtrent te
wijzigen.
De voorzitter geeft, namens burgemeester en wethouders
in overweging, op voormeld schrijven het volgend ant
woord, met de daarbij aangegeven wijzigingen in het on-
derwerpelijk heffingsbesluit, vast te stellen.
»De Raad der gemeente Breda heeft in zijne openbare
s vergadering van 26 Januari 1895, de bedenkingen
stegen de grondslagen van heffing van den hoofdelijken
somslag overwogen en heeft gemeend aan die bedenkingen
ste kunnen te gemoet komen door het heffingsbesluit
svolgenderwijs te wijzigen
sArtikel 3. a. wordt benouden
b. wordt vereenigd met d.
»c. wordt behouden,
sd. wordt gewijzigd als volgt:
sde vertering der belastingschuldigen, in verband met den
ruiterlijken staat, dien zij voeren,
SS Als kenteeken van de vertering en van den uiterlijken
rr staat worden aangenomen de openbare levenswijs en het
min meerdere of mindere mate ten toon spreiden van weelde
sszekere inkomsten aanwijzendeof wel méér bezit van in-