360
7 December -1895.
De voorzitter zegt, dat deze begrooting, ingevolge het
besluit der vorige vergadering, ter visie heeft gelegen en
stelt de conclusie van het rapport der commissie van onder
zoek thans opnieuw aan de orde.
De heer Blof.marts verklaartna inzage van de begroo
ting te hebben genomen, dat hij niet met de conclusie
van de meerderheid der commissie van onderzoek kan
medegaan. Wanneer de commissie had voorgesteld, om
de begrooting goed te keurendoch daarbij de wensche-
lijkheid had uitgesprokendat sommige posten ook voor
het vervolgbehoorden te worden toegelichtdan zou
spreker zich daarmede hebben kunnen vereenigen. Boven
dien is de conclusie der commissie gegrond op het verschil
in cijfers van de onvoorziene ontvangsten en uitgavenpos
ten die nimmer goed te ramen zijn. Had de commissie
zichevenals spreker slechts de geringe moeite getroost
om eene kleine inlichting te vragen of wat dieper in haar
onderzoek door te dringendan zou zij tot de wetenschap
gekomen zijndat de buitengewone ontvangsten in het
vorig jaar een gevolg waren van de uitloting eener obligatie
en den afkoop van rentenwaardoor de belegging van
gelden noodzakelijk was. Spreker kan zich derhalve niet
vereenigen met de conclusie der commissie van onderzoek.
De heer Sciieltus is van oordeel, dat de vorige
spreker een geheel ander standpunt inneemt dan de com
missie. De meerderheid is van oordeeldat de posten
niet voldoende zijn toegelicht en nu kan het, volgens spreker,
niet op den weg eener commissie liggenom de inlich
tingen welke zij noodig heeftelders te gaan inwinnen.
De begrootingen moeten op zich zelve de noodige ge
gevens bevatten.
De heer Rombouts verklaart, dat hem bij onderzoek
gebleken isdat het bezwaar der commissie gelegen is
in den post onvoorziene ontvangsten. Doch het woord
zelf zegt reeds, dat die post onvoorzien is en derhalve niet
te speciflceeren. Het vorig jaar stond als toelichting