26 Januakï 1895. 43 TOELICHTING. «Het voorgestelde artikel is het oude artikel 8 van het «reglement van orde van 1862. «De redenen, waarom dit artikel bij raadsbesluit van 14 «April 1894 werd gewijzigdliggen nog versch in het «geheugen en hadden geene andere strekking dan om tijd »te besparen en ontslagen te worden van het aanhooren »der notulen. In navolging van Nijmegen en wellicht ook «van andere gemeenten, werd besloten den leden vooraf «gelegenheid te geven om kennis te nemen van de notulen, «opdat ze op de volgende vergadering, na goedkeuring, «zonder voorlezing konden worden vastgesteld. Die gele- «genheid tot kennisneming der notulen geschiedt te Nijmegen «evenwel door het verhandelde, dat gestenographeerd wordt, «binnen een week t'yds na de gehouden vergadering, aan «de leden in druk toe te zenden. Dit geschiedt niet alzoo «met de notulen van onzen gemeenteraad, daar ons geen «stenograaf ten dienste staaten de groote kosten daaraan «verbonden, zoo al niet een onoverkomelijk dan toch een «groot bezwaar daarstellen. «De notulen van onzen gemeenteraad worden ter inzage «gelegd en wel hoogstens drie dagen vóór de volgende «vergadering, wat hierop nederkomt, dat slechts gedurende «hoogstens vijftien uren aan de negentien raadsleden de «gelegenheid om ze na te lezen wordt aangeboden. Be- «halve dat die tijd te kort is en ook ieder der leden niet «juist de uren, waarop de secretarie geopend is, voor zich «beschikbaar heeft, zoo heeft de ondervinding bovendien «geleerd, dat van de gelegenheid, om van de notulen «kennis te nemendoor de leden bijna geen gebruik «wordt gemaakt. Het gevolg hiervan ligt alzoo voor de «hand, nl. dat de notulen, zonder dat de inhoud daarvan «aan het meerendeel der leden bekend is, worden goed- «gekeurd en vastgesteld. «De ondergeteekenden zijn van oordeeldat die toestand «niet mag bestendigd worden; zij beschouwen de proef «met het nieuwe artikel 8 genomen, te zijn mislukt, en «hoe onaangenaam het aanhooren van notulen ook voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 43