2 April 1895.
95
houdt en niet een voorstel wordt. Zij behelst eene op
dracht aan burgemeester en wethouders, opdat, wat
meest gevoeglijk is, het initiatief van hen zal uitgaan.
De voorzitter kan niet inzien dat een zoodanige opdracht
aan burgemeester en wethouders behoeft plaats te hebben.
De raad toch kan zelfstandig een voorstel doen. In eene
motie kan enkel een wensch worden neergelegd.
De heer Van Dam geeft den heer Reigersman in over
weging diens motie te splitsen, opdat het eerste gedeelte
als voorstel dadelijk in behandeling kunne worden genomen.
De heer Reigersman verklaart daartegen geen bezwaar
te hebben.
Daarop leest de voorzitter het eerste gedeelte van de be
sproken motie, thans als zelfstandig voorstel, voor, welk
voorstel luidt als volgt:
y>De raad overwegende, dat er geene redenen bestaan
»om de eischen van het toelatings examen tot en het
»leerplan aan de hoogere burgerschool te Breda te doen
»afwijken van die voor andere hoogere burgerscholen, maar
»integendeel dat er, met het oog op de vlottende bevol-
»king dezer gemeente, noodzakelijkheid bestaat om zoowel
»het toelatings-examen als leerplan oveenkomstig met dat
»in andere gemeenten te regelen;
Besluit om het toelatings-examen tot en het leerplan aan
y>de hoogere burgerschool in overeenstemming te brengen met dat
y>voor andere hoogere burgerscholen
De heer Reigersman vangt aan te zeggen, dat het
doel van dit voorstel is om het toelatings-examen aan en
het leerplan van de hoogere burgerschool alhier niet te
doen afwijken van die van andere gemeenten. Na de
overgelegde lijst komt het hem bijna overbodig voor de
zaak verder toe te lichten. Art. 8 der verordening op
het openbaar middelbaar onderwijs in de gemeente Breda
stelt als eisch om toegelaten te worden aan de hoogere