5 Januari 1895.
9
De heer Scheltus dankt den voorzitter voor het door
hem gesprokene, maar meent alsnog de aandacht te mogen
vestigen op art. 28 der wet op het lager onderwijsdat
zegt, dat de voordracht wordt opgemaakt door burgemeester
en wethouders, in overleg met den arrondissements
schoolopziener, na ingewonnen bericht van het betrokken
hoofd der school. Bijgevolg zegt spreker doen
burgemeester en wethouders de voordracht en zijn zij niet
enkel verantwoordelijkmaar ook verplicht inlichting te
geven.
De voorzitter meent, dat het niet aangaat inlichting te
verlangen over personen in openbare vergadering. Ieder
lid voegt spreker daaraan toe kan stemmen op een
van de voorgedragen candidaten.
De heer Scheltus zegt, dat als de voorzitter in besloten
vergadering de verlangde inlichting geven wil, hem dit
goed isen wijst er verder opdat de wisseling van
nommers een vreemden indruk maakt.
Het komt den heer Van Dam voor, dat burgemeester
en wethouders ten deze geen inlichting te geven hebben.
De wet heeft het opmaken der voordracht toevertrouwd
aan burgemeester en wethouders en naar die voordracht
behoort de Baad te beslissen, 't Geldt hier niet eene
gewone algemeene zaakdie de Baad in eigen onderzoek
kan nemen, maar eene speciale bevoegdheid bij organieke
wet aan burgemeester en wethouders toegekend.
De heer Bloemarts verklaart het eens te zijn met de
zienswijze van den vorigen spreker. Niet moeten de
candidaten besproken worden. Uit ingewonnen rapporten
blijkt, dat zij alle drie uitstekende onderwijzeressen zijn.
De Baad kan zich dus in zijn geweten gerust gesteld
gevoelenwie der candidaten ook gekozen wordt. Bur
gemeester en wethouders zijn niet verplicht inlichting te
geven over de voordracht, ook niet in besloten vergadering,
al moge het punt, waarop de heer Scheltus gewezen