406 7 Maart 4896. vastgestelde verordening van den 29sten November 4862 zooals die bij latere raadsbesluiten gewijzigd is, blijven, wat de regeling van het ambtenaars- en bediendenpensioen betreft de bepalingen van deze laatste verordening van toepassing, tenzij vóór den 4sten April 4896 door hen schriftelijk aan burgemeester en wethouders is meegedeelddat zij de hierop gegronde aanspraken wenschen prijs te geven voor die welke aan de nieuwe verordening kunnen ontleend worden, met dien verstande, dat de ambtenaren en bedienden, die zijn aangesteld vóór den 4slcn Januari 1886, in elk geval het recht behouden op het pensioensbedrag, hun gewaar borgd bij art. 9 der voormelde verordening van den 29s,cn November 4862, zooals die later gewijzigd is. Het bedrag, dat ten aanzien van de in dienst zijnde ambtenaren en bediendendie toetreden tot de nieuwe veror dening, wordt vastgesteld als pensioensgrondslag voor kos teloos genot van woning, vuur, licht, waterleiding en huis vesting, wordt aangemerkt als verhooging van wedde of belooning, terwijl de afloopende korting daarvan een vierde der verhooging over elk der eerste vier jaren bedraagt. Door burgemeester en wethouders wordt voorgesteld hier aan toe te voegen de volgende zinsnede: sDe in dienst zijnde ambtenaren, die bij het in werking- streden dezer verordening niet deelgerechtigd zijn in het pensioenfonds, doch worden gebracht of thans voorkomen »op den staat, bedoeld bij art. 2, kunnen tot het fonds stoetreden, mits binnen den tijd van drie maanden na het sin werking treden dezer verordening, over den tijd sinds shunne indiensttreding verstreken, het ontbrekende worde bijgestort naar de regelen dezer verordening, zonder bijbe- srekening van rente." De voorzitter geeft in overweging, om het tijdstip, genoemd in de eerste alinea van dit artikel, te bepalen op 1 Mei.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 106