-11 April 1890. De heer Bloemarts acht het noodig nog de opmerking te makendat er geen omstandig advies van de schoolcommissie ter kennis van den raad is gebracht. Spreker persisteert bij zijne verklaring, dat weldra blijken zal, dat de geheele uit breiding slechts half werk kan genoemd worden. De heer Van Dam wenscht met een enkel woord te rele- veerendat de discussiëndie thans gevoerd wordenslechts een nagalm zijn van de bestrijding van het besluit in eene vorige vergadering genomen. Men moge er eene andere uitlegging aan geven, doch au fond is het eene bestrijding en het voorstel van den heer Bloemarts is daarvan het beste bewijs. Er wordt gereageerd tegen een raadsbesluitwaar aan thans de gewenschte uitvoering moet worden gegeven. De heer Sassen herhaalt, dat de zorg voor de gemeente- financiën hem heeft doen spreken, omdat de verbouwing op dit oogenblik nog niet noodzakelijk is. Het woord nemende voor de schoolcommissieverklaart sprekerdat die com missie zich wel heeft doen hooren, doch dat het advies dier commissie den raad nooit heeft bereikt, niettegenstaande twee leden van het dagelijksch bestuur van die commissie deel uitmaken. De heer Scheltus vindt in het gezegde van den vorigen spreker aanleiding, om alsnog aan te dringen op de over legging van het advies der schoolcommissie. Spreker betreurt het, dat in deze gewichtige zaak het licht wordt onthouden van de eenige commissie, die met kennis van zaken over den toestand kan oordeelen. De voorzitter zegtdat de brief der schoolcommissie was gericht aan burgemeester en wethoudersdaarbij de verzekering voegendedat nooit stukkenaan den raad gericht, aan de kennisgeving der leden worden onttrokken. Na eene korte gedachtenwisseling tusschen den voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 163