25 April 1896.
177
zoover die niet in de oproeping zijn vermeld, aan de sollici
tanten bij eene persoonlijke kennismaking worden medege
deeld.
Het voorstel van burgemeester en wethouders, zooals het
hiervoor is omschreven, wordt alsnu in stemming gebracht,
doch verworpen met 12 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden de heeren Teyciiiné, IngenHousz, Vreede
Heulaerts, Van Dam, Bloem arts, Scheltus, Sassen, Van
Hal, Reigersman, Nelissen en Mathon.
Vóór waren de heeren Van Aken, Rombouts, Van Dongen
en de voorzitter.
De heer Rombouts vraagt, met het oog op deze beslissing,
of er later nog een besluit moet komen, dat de tegenwoor
dige ambtenaren den thans aan hen toegekenden vrijdom
van belasting zullen blijven genieten.
De voorzitter acht zoodanig besluit niet ongewenscht en
meent, dat de tegenwoordige ambtenaren in het bestaande
genot kunnen gehandhaafd blijven, onder bijvoeging dat bij
het ontstaan van vacaturen de zaak telkens kan worden
geregeld.
De heer Reigersman is van oordeel, dat nog geen positief
antwoord is gegeven op de vraag, door wie de bedoelde
vrijstellingen zijn toegekend, zoodat een onwettige toestand
zou blijven voortduren, wanneer die vrijdom niet door den
raad is verleend. Ten einde derhalve van een ongeregelden
tot een geregelden toestand te geraken, geeft spreker in
overweging, dat door burgemeester en wethouders een voor
stel worde ingediend, waarbij die ambtenaren in het bezit
blijven van de vrijstellingen, totdat hunne betrekking vaceert
en waarbij tevens eene uitzondering kon worden gemaakt
ten aanzien van de stadsapotheek.