178
25 April 4890.
De voorzitter zegt, dat liet gesprokene door den heer
Reigersman zijne bedoeling uitdrukt.
8. Prae-advies van burgemeester en wethouders met
inlichtingen op het nader adres van den heer directeur der
Zuider-stoomtramweg-maatschappij, gevestigd te Breda, om
vergunning tot den aanleg van tramsporen.
De voorzitter zegt, dat al de tot dit onderwerp betrek
king hebbende bescheiden ter visie voor de leden hebben
gelegen en vraagt of de raad bereid is, het verzoek opnieuw
in behandeling te nemen.
De heer Scüeltus zegt, dat hij tot zijn genoegen heeft
ontwaard, dat burgemeester en wethouders het thans in
hoofdzaak met den adressant zijn eens geworden, doch be
treurt het tevens, dat ten opzichte der aanvrage tot den
aanleg van een dood spoor geene overeenstemming is ver
kregen. Zooals door den adressant in zijn brief is opgemerkt,
bestaat de mogelijkheid, dat burgemeester en wethouders
het gevaar overschatten, terwijl van den anderen kant de
vrees voor gevaar door den verzoeker misschien wat al te
lichtvaardig wordt opgevat. Op deze gronden wordt dan
ook eene proef voorgesteld, waarmede spreker zich wel zou
kunnen vereenigen. Voor zoover aan spreker bekend is,
bewegen zich ter plaatse, alwaar de aanleg van het dood
spoortje wordt verlangd, geen andere rijtuigen dan de post
wagen en de wagens van Van Gend Sc Loos. Het komt
hem derhalve voor, dat de vrees voor gevaren niet zoo groot
en het voorstel van den directeur tot het nemen eener proef
wel voor gunstige overweging vatbaar is.
De voorzitter wijst erop, dat het aangegeven punt zeer
gevaarlijk is voor het berijden met tramwagens, ook met
het oog op het personenverkeer, als zijnde in de onmiddel
lijke nabijheid van den uitgang van het spoorwegstation.