25 April 1896. b. tot aanleg van een tweede toegangsspoor naar liet emplacement van den Staatsspoorweg in noord oostelijke richting uitgaande uit het bestaande hoofdspoor van den Zuider-stoomtramweg, op 130 M. uit het midden van het stationsgebouw van den Staatsspoorweg c. tot het rooien van twee iepeboomen op den Stationsweg, ten behoeve van den toegang sub b genoemd d. om tot het plaatsen van het toegangshek sub b naar het stations-emplacement en het bestaande toegangshek, beide ten oosten van het stations gebouw van den Staatsspoorweg, met een drie hoekig stukje, voor elk, op den Stationsweg te springen. Een en ander onder de volgende voorwaarden 1°. het tramspoor sub a mag worden bereden met treinen van de Zuider-stoomtramweg- maatschappij en met treinen van de Zuid- Nederlandsche-stoointram wegmaatschappij en mogen geene wagens of locomotieven daarop stil blijven staan. Dit berijden mag niet plaats hebben dan op de uren door burgemeester en wethouders aangewezen en niet inachtneming van de daarbij door hen te geven voorschriften. 2°. de locomotieven en wagens, zoowel van de Zuider-stoomtramwegmaatschappij als van de Zuid-Nederlandsche-stoomtramwegmaatschappij moeten 32 M. uit het midden van het stations gebouw van den Staatsspoorweg verwijderd blijven. 3°. het overladen van goederen uit wagens van de Zuider-stoomtramwegmaatschappij op die van de Zuid-Nederlandsche-stoomtramwegmaat- schappij en omgekeerd mag niet plaats heb-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 180