181
25 April 1896.
ben dan op de plaatsen door burgemeester en
wethouders aan te wijzen, doch in geen geval
mogen steenkolen, kalk, pulp, schuimaarde, losse
run, mest, tuinaarde, zand en dergelijke stoffen,
waardoor de openbare straten verontreinigd
worden, overgeladen worden.
4°. indien blijkt dat het overladen van goederen,
volgens het oordeel van burgemeester en
wethouders, merkelijk hinder voor de publieke
veiligheid mocht opleveren, zullen de voor
schriften moeten opgevolgd worden, welke
alsdan door burgemeester en wethouders zullen
worden gegeven.
5°. voor de te rooien 2 stuks iepeboomen moet,
voordat daarmede wordt aangevangen, ten
kantore en tegen kwitantie van den gemeente
ontvanger te Breda worden betaald eene som van
vijf en dertig gulden.
6°. de toegangshekken naar het emplacement
van den Staatsspoorweg mogen niet meer dan
1,50 M. breedte op den Stationsweg uitspringen.
7°. de voor het leggen der tramsporen op te
breken bestratingen moeten deugdelijk worden
bijgewerkt en mogen voor rails niet anders
dan groef- of Vignola-rails met contra-rails
gebezigd worden.
8°. de werken moeten worden uitgevoerd en onder
houden onder toezicht van burgemeester en wet
houders of den daarmede vanwege de gemeente
te belasten ambtenaar.
9°. vóór dat met de uitvoering van den sub a
genoemden aanleg wordt aangevangen, zal
zoowel de concessionaris als de directie der Zuid-
Nederlandsche - stoomtramwegmaatschappij aan
burgemeester en wethouders moeten ovei'leggen
eene op gezegeld papier geschreven verklaring,