25 April 1896. 187 «wordt en de legataris goed gezien en begrepen heeft, dat »de opleiding der toekomstige ambachtslieden te wenschen, «misschien, vooral in de steden, veel te wenschen overliet. «Doch met dit verblijdend verschijnsel zal het iedereen «duidelijk zijn, dat de zorgen, tengevolge van het toenemend «aantal leerlingen, grooter werden en wel die betreffende «de financiën. Het onderwijzend personeel moest successie- «velijk merkelijk worden uitgebreid en de leermiddelen, welke «voor eene ambachtsschool belangrijk zijn, eischten voortdu- «rend meer uitgaven. «Ook de werk] laatscn werden te klein en te weinig in «aantal. Tot en met 1894 kon met cenige kosten, binnen «de muren van liet gebouw, in die leemten worden voorzien. «In 1895 was de beperkte ruimte der werkplaatsen, in het «belang van het onderwijs, niet meer houdbaar en werd met «uwe machtiging eene nieuwe schilderswerkplaats gebouwd, «waarvan de kosten voor een groot deel werden bestreden «uit overschotten van vorige dienstjaren. «Het in 1882 door U belegd kapitaal, groot 303 810,no- «minaal, als inschrijvingen op het grootboek der Ned. werke- «lijke schuld, steeg door belegging van overschotten uit ver- «schillende dienstjaren tot 361500,en daarmede ver smeerderden ook in dezelfde verhouding de rente en alzoo ook «de inkomsten der school, doch niet in die mate als de uitga sven, wegens liet steeds toenemend aantal leerlingen en de «daaraan verbonden kosten van onderwijs. «De gemeenteraad, gaarne bereid een offer voor het atn- «baehtsonderwijs te brengen, besloot dan ook, bij de beliande- «ling der begrooting voor het dienstjaar 1892, de inrichting «van gemeentewege het benoodigde gas voor de verlichting «en cokes voor verwarming der lokalen kosteloos te ver- «strekken. «Dankbaar herdenkt dan ook de commissie wat de gemeente •»Breda voor het ambachtsonderwijs heeft gedaan, vooreerst «door het kosteloos beschikbaar stellen van terrein voor den «bouw der inrichting en eene subsidie van 5000,en ten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 187