201 9 Mei 1896. Miotulen van 1895, blz. 245) scheen het vast te staan, »dat de bewoner (evenals de meesterknecht aan de «mestvaalt) zal vrij zijn van de eerste drie grondslagen «der personeele belasting. Ook de commissie van beheer «moet toenmaals geen ander denkbeeld voor den geest «hebben gestaan. Een bepaald besluit is echter niet «genomen. «Nu rijst ook ten deze de vraag, of den heer Berndes «vrijdom van de bedoelde belasting zal toegekend worden. «Het komt ons voor, dat de billijkheid medebrengt, ook «aan beide bedoelde ambtenaren den besproken vrijdom «te verzekeren. «Mocht U deze zienswijze deelen, dan kunnen hunne «namen gevoegd worden bij die vermeld onder letter b «van het hierbijgaande ontwerp-raadsbesluit." De voorzitter stelt dit punt aan de orde. De heer Heijlaerts vraagt, of uit het besluit moet worden afgeleid, dat de vrijdom van belasting, die thans aan de daarbij genoemde ambtenaren wordt toegekend, zal besten digd blijven bij eventueele vacaturen. De vrijdom geldt enkel voor de thans in dienst zijnde ambtenaren, zegt de voorzitter. Voortaan moet bij elke benoeming die vrijdom opnieuw geregeld worden. De heer Teyciiiné vindt geene redenen om wijziging te brengen in het eenmaal genomen besluit. Het argument, dat de opzichter der beplantingen vrijdom van belasting genoot, toen hem eene tijdelijke woning in den watertoren was aangewezen, kan, meent spreker, geene reden zijn, om dien vrijdom voor hel vervolg te bestendigen. Ook voor den heer Berndes bestaan er geene termen, om hem eenigen vrijdom van belasting toe te kennen. Wel is die zaak met een enkel woord gereleveerd in de raadsvergadering van 17 Augustus 1895, toen eene nadere regeling der jaarwedde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 201