202
9 Mei 1896.
van dien ambtenaar ter sprake werd gebracht, doch spreker
is overtuigd, dat dit punt aan de aandacht van den raad is
ontsnapt, anders zou te dien opzichte ongetwijfeld eenige
beslissing genomen zijn. Overigens is daaromtrent niets uit
gedrukt in de verordening regelende de jaarwedden van het
personeel der ambtenaren en bedienden bij de gemeente
reiniging. Spreker verklaart alzoo niet te kunnen medegaan
met het voorstel tot toekenning van vrijdom van personeele
belasting aan de heeren Waals en Berndes.
De heer Rombouts wenscht in het midden te brengen, dat
het voorstel, om den vrijdom van belasting voor bestaande
ambtenaren te bestendigen en de bespreking om dien vrijdom
ook toe te kennen aan de heeren Waals en Berndes, twee
afzonderlijke zaken zijn. Ten aanzien van den heer Berndes,
meent spreker, dat eene uitzondering moet gemaakt worden,
omdat het indertijd, ofschoon niet in het besluit vermeld,
bij de regeling zijner jaarwedde de gedachtengang is geweest,
dat hem vrijdom van personeele belasting zou worden toege
kend en die omstandigheid toen zeer zeker van invloed is
geweest op het bedrag der vaste wedde. Had de raad die
vrijstelling niet gewenscht, dan zou de vaste wedde van dien
ambtenaar ongetwijfeld zijn verhoogd, als compensatie van
hetgeen verschuldigd is naar de drie eerste grondslagen van
de belasting op het personeel.
De heer Sciieltus vereenigt zich met het gesprokene door
den heer Teychiné en wenscht niet te bestendigen een
toestand, die lang, wellicht te lang, reeds heeft bestaan. Die
toestand wordt nog erger gemaakt, wanneer de raad op het
voorstel van burgemeester en wethouders zou ingaan. Spreker
geeft mitsdien in overweging, om het voorstel van burgemees
ter en wethouders te splitsen.
De heer Matiion wijst erop, dat tegenover den heer
Beundes eene groote onbillijkheid zou plaats hebben. Bij de