9 Mei 1896.
215
de buitengemeenten maar voor Breda. In dit opzicht ver
schilt de Bredasche ambachtsschool geheel met die van andere
gemeenten, die de scholen met eigen middelen hebben tot
stand gebracht. Dr. van Cootii heeft de school uitsluitend
gelegateerd voor Breda en voor de Bredasche leerlingen is
een voldoend kapitaal beschikbaar. En waarom, aldus vraagt
spreker, moet Breda zich maar altoos opofferingen getroosten
voor de buitengemeenten? Hij zal dus stemmen tegen de
aanvrage om subsidie.
De heer Vreede hoort beweren, dat het idéé van den
heer dr. van Cootii zou zijn geweest, om de ambachtsschool
uitsluitend te bestemmen voor Breda. Spreker acht dit niet
aannemelijk, want hij heeft die verklaring nooit gehoord uit
den mond van dr. Van Cootii, ofschoon Z.Ed. hem meer
malen over eene ambachtsschool gesproken heeft. Hij wilde
die school bestemmen voor jongelieden, om hun betere wapenen
te geven in den strijd om het bestaan. Wanneer spreker dit
niet zoo pertinent wist, zou hij het thans niet zeggen.
Het aanvragen van subsidie, waarbij de gemeente zich tot
niets bindt, kan geen bezwaar opleveren.
De heer Reigersman kan de bezwaren van de heeren
Rombouts en Teyciiiné niet goed begrijpen. Wanneer de
subsidie gegeven wordt, zooals voor de hoogere burgerschool,
dan wordt men gebonden, doch daar staat tegenover, dat de
gemeente zoolang ervan genoten heeft en de hoogere burger
school op eene hoogte staat, die wij haar door eigen krachten
niet hadden kunnen doen bereiken. Wanneer de conditiën
te bezwarend worden, dan kan men bedanken voor de subsidie.
Zoo ook met de ambachtsschool.
Krijgt de gemeente thans subsidie en worden er naderhand
voorwaarden gesteld, waardoor de subsidie te drukkend zou
worden, dan belet niets om die subsidie te weigeren.
Wat betreft de bedoeling van den erflater, gelooft spreker
niet dat hij de ambachtsschool bestemd heeft uitsluitend voor
Bredasche leerlingen. De heer dr. van Cootii was iemand,