232
30 Mf.i 1800.
In artikel 17 der gemeentewet worden de stukken genoemd,
die een gekozene bij den geloofsbrief aan den raad moet
overleggen. Daartoe behoort niet de verklaring, bedoeld in art.
13 der gemeentewet. Die verklaring behoort aan burge
meester en wethouders te geschieden. Verder handhaaft
spreker zijne meening, dat de geloofsbrieven den raad niet
kunnen bereiken, voordat de vereisehte kennisgeving aan bur
gemeester en wethouders is gedaan, omdat dit college verplicht
is in dat geval onmiddellijk eene nieuwe verkiezing uit te
schrijven. Wenschen burgemeester en wethouders de aan
hen gerichte verklaring bij de gelooofsbrieven overteleggen,
dan kan dit slechts als een beleefdheidsvorm worden aange
merkt. De verplichting daartoe bestaat in geen geval.
De heer Bloemabts wijst er nogmaals op, dat de strekking
zijner woorden niet anders is geweest dan een beleefd verzoek,
zonder in eenig opzicht de geldigheid der verkiezing in twijfel
te willen trekken. Spreker vestigt de aandacht op het voor-
geschrevene hij art. 31 der gemeentewet, volgens welk het
onderzoek der geloofsbrieven en de beslissing der geschillen, die
aangaande de geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen, tot
de taak van den raa 1 behoort. De groote kwestie is dus gelegen
in de vraag, hoever de raad zijne onderzoekingen mag uitstrek
ken. en in dat opzicht blijft spreker zijne meen ing huidhaven.
W anneer de vereischte kennisgeving niet tijdig hij burge
meester en wethouders was ingekomen, zou eene nieuwe
verkiezing bevolen zijn, zegt de voorzitter.
De heer Sassen verklaart niet te begrijpen, waarom de
geloofsbrieven den raad niet zouden kunnen bereiken, zonder
dat de benoemde de gevorderde kennisgeving aan burgemeester
en wethouders heeft gedaan.
Spreker meent, dat de geloofsbrieven rechtstreeks aan den
raad moeten worden ingezonden en door niemand kunnen
worden teruggenomen. Voor de toekomst acht spreker de
overlegging dier kennisgeving wel gewcnscht.