4 Januari 1896. 23 «de westzijde op ruim 6 meter afstand verwijderd van een onbebouwd perceel aan een ander toebehoorende. «Eene overdekte gang, van 0,90 meter breedte, geeft van »den openbaren weg af toegang tot liet perceel, waarop «adressant wenscht te bouwen. «Volgens de artikelen 3 en 4 der betrekkelijke verordening, «is het verboden woningen te stichten als de onderwerpelijke, «tenzij de toegang van den openbaren weg eene breedte «heeft van ten minste 3 meter en de vóór- zoowel als de «achtergevels op een' afstand van 10 meter van elk gebouw «en van elk aan een ander toebehoorend perceel verwijderd «blijven. «De gemeenteraad kan evenwel vrijstelling van die ver sbodsbepaling geven. «In het onderwerpelijke geval wijken de afmetingen van «een en ander zoover af van die in de artt. 3 en 1 genoemd, «dat het ons bedenkelijk voorkomt te adviseeren de gevraagde «vrijstelling te verleenen en meenen wij, dat, bij even- «tueele vrijstelling, in het vervolg de verordening, rakende «dit onderwerp, vrijwel als eene doode letter kan worden «aangemerkt. «Wij hebben daarom de eer U voor te stellen op het «verzoek afwijzend te beschikken." De voorzitter geeft in overweging overeenkomstig het prae-advies van burgemeester en wethouders afwijzend op het adres te beschikken. De heer Lijdsman is van oordeel, dat er in dit geval wel termen bestaan om van de verordening af te wijken. Vol gens spreker is hier geene verzameling van woningen. Er staan slechts twee woningenwaarbij de adressant thans eene derde wenscht te bouwen. De betrekkelijke verbodsbepaling is alleen in het leven geroepen in het belang der hygiëne het doel is dus om licht en lucht te bevorderen. In dit geval bestaat daarvoor geene vrees, omdat men aan de voorzijde een groot open terrein vindt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 23