20 XI i i J 896.
De voorzitter wenscht eene kleine opmerking temaken
naar aanleiding van liet gesprokene door den heer Van Hal.
waar deze erop wijst. dat. ondanks eene goede waarneming,
in den toestand van waterverversching geene verbetering valt
te bespeuren. Door de uitdieping der Mark, zegt spreker, is
in den toestand eene groote verbetering tot stand gebracht,
terwijl bij lagen waterstand, aan door liet gemeentebestuur
gedane verzoeken tot inlating van water, steeds wordt tege
moet gekomen. Sedert de laatste 4 jaren worden door liet
heemraadschap de beschikbare gelden besteed tot verbetering
der rivier.
De heer Van Hal zegt. dat hem die verbetering niet ontgaan
is, doch spreker wist niet, dat deze een gevolg was van een
schrijven van het gemeentebestuur. Dit belet intusschen niet,
dat we een zeer geringen waterstand hebben. Meermalen is
door spreker waargenomen, dat bij warme zomers de uit
mondingen der riolen in de haven geheel bloot lagen, hetgeen
eene ophooping van modder tengevolge had. Door het kanaal
zal men den waterstand kunnen normaliseeren en dikwijls
een kolom versolt water om de stad kunnen brengen.
Verder meent spreker zich te herinneren, dat ook de
gouverneur der koninklijke militaire academie wel eens ge
klaagd heeft over den toestand der singelgracht.
De heer Sassen, wijzende op liet voorrecht, dat de raad
nog clrie leden van de indertijd bestaan hebbende commissie
in zijn midden telt, wenscht wel te vernemen, of het be
trokken kanaal niet een beteren waterweg voor Breda zou
uitsluiten. In een der bijgevoegde stukken wordt verklaard,
dat Breda wel een minder nadeeligen waterweg zou kunnen
krijgen. Heeft dit punt indertijd bij de commissie wel een
onderwerp van overweging uitgemaakt, vraagt spreker.
De heer Van Dam meent, dat men koers zet in een ver
keerd vaarwater. We kunnen niet terugkomen op hetgeen