24
4 Januari 1896.
De voorzitter betoogt, dat, wanneer deze aanvrage
wordt toegestaan, de verordening vrijwel tot eene doode
letter zal gemaakt worden, 'tls er in die buurt eene
kolossale verzameling van huisjes.
De heer Lijdsman wijst er nogmaals op, dat de adressant
aldaar slechts twee achterwoningen bezit; de overige behoo-
ren aan andere eigenaren. Dat de adressant het nog beschik
bare terrein niet vroeger bebouwd heeft, waartoe hij vóór
de totstandkoming der bouwverordening gerechtigd was, is
wellicht aan andere omstandigheden toe te schrijven. Spreker
vindt het treurig, dat de adressant daarvan thans de dupe
moet zijn.
De voorzitter brengt ter tafel eene situatieteekening
waaruit de verzameling van woningen daar ter plaatse blijkt
en die door de leden onderling wordt bezichtigd en besproken.
De heer Bloemarts verklaart, dat hij zich volkomen met
het prae-advies van burgemeester en wethouders kan ver
eenigen. Spreker doet den heer Lijdsman, waar deze een
beroep doet op de hygiëne, opmerken, dat de hygiënische
grenzen niet door kadastrale eigendommen worden afgebakend
zoodat het feitdat het grootste gedeelte der woningen aldaar
aan anderen toebehoort, geheel buiten bespreking kan wor
den gelaten. Wanneer in sommige gevallen van de gestelde
verbodsbepalingen der bouwverordening kan worden afgeweken,
dan heeft men daarmede bepaald het oog gehad op kleine
verschillen in de afmetingen, doch de bedoeling is niet om
die bepalingen illusoir te maken. Toen de bouwverordening
in het leven werd geroepenwas het te voorziendat deze
of gene zich daardoor eenige schade zou moeten getroosten,
doch het algemeen welzijn mag om die reden niet opgeofferd
worden. Men moet in dit geval zaken van personen onder
scheiden.
Het komt spreker voor, dat de raad in deze volkomen
behoort te vertrouwen op het dagelijksch bestuur en hij vindt